Te pas en te onpas
Ik sta bij de kassa. Er schieten honderd dingen door mijn hoofd: werk, deadlines, nog meer deadlines en het eindeloos piepende stemmetje in mijn achterhoofd dat mij aanspoort om vooral meer aan mijn nieuwe roman te werken. De caissière bliept mijn boodschappen, en ik pak mijn portemonnee uit mijn tas. Ik haal mijn bonus- en airmiles passen tevoorschijn en overhandig deze aan het meisje.
Terwijl ik in mijn hoofd een lijstje doorneem van dingen die ik ab-so-luut vanmiddag nog moet doen, merk ik hoe de pasjes nog steeds in mijn hand zitten. De caissière staart er naar, alsof ik haar iets anders laat zien, en alsof dat ‘andere’ ook nog eens heel vies ruikt. Ze is zelfs gestopt met het bliepen van mijn boodschappen.
Ik kijk naar de pasjes, en kijk naar haar. Haar blik blijft echter gefixeerd op de twee pasjes. Ik moet de neiging onderdrukken om ze niet langzaam heen en weer te bewegen om te kijken of ze haar hoofd heen en weer zal wiegen, zoals gehypnotiseerde tekenfilmpersonages dat doen.
Als ik de pasjes langzaam naar haar toe beweeg deinst ze iets terug.
“Alsjeblieft,” zeg ik.
Ze schud haar hoofd.
“Die pak ik niet aan,” zegt ze.
Ik kijk naar de pasjes en verwacht nu dat ze, zonder dat ik dat weet, besmeurd zijn met fecaliën. Of erger.
Afgezien van de ouderdomskrasjes en dat het blauw verschoten is, zie ik niet in waarom iemand er spontaan een fobische angst voor ontwikkelt. Vooral caissières niet. Het lijkt me een behoorlijke arbeidshandicap als je achter een kassa zit en geen bonus kaarten wil aanraken. Zoiets als een masseur met haptofobie of een PVV politicus met empathisch vermogen. Het zijn dingen die niet meteen samengaan.
“Waarom niet?” vraag ik, terwijl de rij achter me begint te morren over het feit dat ik blijkbaar ‘de boel ophoud’. Nog zoiets: mensen in rijen veranderen in een soort opschiet-nazis. Oh wee als iemand niet meteen zijn driehoekige balkje achter zijn boodschappen legt. Of er te lang over doet om zijn mandje onder de lopende band te schuiven. Of zijn bonus- en airmiles pasjes pas gaat zoeken als hij eigenlijk al zou moeten beginnen met pinnen. WAT WILLEN JULLIE VAN ME? ZIJ PAKT DAT PASJE TOCH NIET AAN??!!
“U bent in de C1000” zegt ze met opgetrokken neus.
Even overweeg ik om dit niet te accepteren. Uiteraard kan ik, nu ik uit mijn gedachten ben opgeschrikt en om me heen kijk, niet ontkennen dat ik overduidelijk in de C1000 sta en niet in de Albert Heijn. Maar iets in me wil haar nu koste wat het kost die pasjes laten inscannen. Al was het maar om die geïrriteerd met hun tong klakkende lui achter me de mond te snoeren.
In plaats daarvan zeg ik ‘sorry’ en voel ik dat de spanning uit de situatie wegstroomt. Opgelucht bliept het meisje door, en de rij achter me heeft zijn collectieve tonggeklak nu gericht op een zielig meisje dat per ongeluk de stapel mandjes omgooit, waardoor ze Niet Opschiet.
Inderdaad. Een halsmisdaad.