Dat is gewoon zijn werk
“Verdomme alweer!” zeg ik. Wat er over is van de krant valt bijna uit elkaar als ik hem van de mat opraap.
Mijn vriendin zit aan de eettafel achter een boterham en kijkt me verwijtend aan.
“Ja hallo, hier mag ik toch wel boos over zijn? Ik betaal toch voor een krant, niet voor een klodder papier maché?”
Ik ga tegenover haar zitten en houd de restanten van nrc.next demonstratief omhoog.
“Ik ga een klacht indienen.”
“Dat moet je niet doen. Daar kan die jongen ook niks aan doen,” zegt ze. “Het giet!”
“Kom nou, dat is gewoon zijn werk. Zijn taak is kranten bezorgen. Niet ‘kranten bezorgen als het mooi weer is’. Hij maakt zich er wel heel makkelijk van af.”
“Ik heb vroeger ook een krantenwijk gehad, en dat valt heus niet mee,” zegt ze.
“Ja nou ik heb ook…” Ze trekt een wenkbrauw op. “Oké, ik niet,” geef ik toe.
“Nou dan.”
“Ja hallo, als ik jouw logica volg, mag ik ook niet boos zijn op een politicus omdat ik geen politicus ben.”
Mijn vriendin zegt niets meer. Het enige geluid is de striemende regen tegen het raam. Ik voel me onbegrepen in mijn leed en besluit om me dan maar te behelpen met nieuws lezen op mijn iPad. In stilte neem ik me voor om die krantenjongen duidelijk te vertellen wat ik van zijn slechte werkhouding vind.
De volgende morgen is de mat tot mijn woede helemaal leeg. Geen krant, niet eens een kapotte! Ik weet het nu zeker, ik ga een gepeperde klacht indienen. Dan klettert de brievenbus en valt nrc.next, opnieuw flink gehavend, voor mijn neus op de mat. Mijn kans! Ik trek met een dramatisch gebaar de deur open en wil met een preek beginnen.
Stromende regen spat uit de hemel en waait in mijn gezicht. Voor mij staat een verschrikte kleine blonde jongen. Drijfnat. Ik zie dat stroompjes water van zijn regenpak af lopen, maar ook door zijn kraag naar binnen. Hij herstelt zich van de schrik en kijkt me vragend aan.
“Eh… de krant is nat,” zeg ik.
“Ja, sorry, ik baal er ook vreselijk van,” zegt hij oprecht.
“Gisteren ook…” zeg ik.
Hij knikt moedeloos zijn hoofd.
“Ik weet het. Het is echt heel erg.” Zijn gezicht staat ernstig. Hij bijt op zijn lip en het zou me niet verbazen als hij nu ter plekke in huilen uitbarst.
“Nou, zo erg is het ook weer niet,” zeg ik.
De jongen zegt niets, maar zijn houding straalt uit dat hij het niet met me eens is.
“Ik leg de krant wel op de verwarming. Lees ik hem vanmiddag wel.”
Hij schudt het hoofd, zucht en kijkt me nogmaals ernstig aan.
“Joh, het is maar een krant. Ik wilde… eh… je alleen even bedanken dat je hem in dit slechte weer komt bezorgen…”
“Dat is gewoon mijn werk,” zegt hij resoluut. “Dat neem ik serieus.”
“Ja, dat zie ik,” zeg ik.