Explosief

Explosief

De plaats: ergens op de autobahn in Duitsland. De tijd: zestig seconden voor de volgende afslag. Mijn vriendin zit naast me en heeft de routebeschrijving op schoot. Ik stuur mijn nieuwe auto (die we de Gaaf Ruig hebben genoemd, vanwege de eerste vier letters van de nummerplaat) met de voor mij duizelingwekkende vaart van 150 kilometer per uur over de weg. We naderen de eerste borden voor een cruciale afslag.
‘Welke afslag moet ik hebben,’ vraag ik.
‘Dat had ik net toch al gezegd,’ zegt mijn vriendin.
‘Dat weet ik, maar ik moet het nog eens horen,’ zeg ik met ijzeren zelfbeheersing.
De borden komen dichterbij en zijn leesbaar. Vijf of zes vreemde plaatsnamen, met een wirwar van pijlen. Duitse afslagen zijn vaak tweevoudig: je slaat eerst af en moet dan na tien meter nog een keuze maken.
‘Hier staat,’ zegt mijn vriendin op het tempo van een kleuter die voor het eerst ‘boom roos vis vuur’ leest, ‘na drie kilometer…’
‘Ik wil alleen weten welke afslag, schat.’ Dat schat voeg ik er aan toe omdat de situatie kritiek wordt. Nog maar een paar honderd meter voor de keuze echt gemaakt moet worden.
‘Dat wil ik zeggen,’ zegt mijn vriendin. ‘Na drie kilometer afslaan bij knooppunt…’
‘Schat,’ zeg ik, nu met nog meer zelfbeheersing dan ik dacht dat ik bezat, ‘WELKE… AFSLAG…’
‘Doe niet zo chagrijnig,’ zegt ze bokkig. Ik slik. Het voelt alsof ik in onderhandeling ben met een groep terroristen die een hele schoolklas met explosieven hebben vastgebonden: één verkeerd woord en ze drukken op de knop.
‘Schat, ik moet het NU WETEN… WELKE AFSLAG?’
‘Na drie kilometer…’
‘De NAAM VAN DE AFSLAG!’ roep ik, over het geraas van de motor en de ventilator. ‘In hemelsnaam: WELKE AFSLAG?’
‘Als je me de eerste keer niet kon horen dan had je de radio maar uit moeten doen. Ik heb je al gezegd welke en doe niet zo raar.’
Naast mij is de afslag begonnen. De onderbroken streep schiet langs me heen. Diverse borden met vijf namen en nog meer pijlen flitsen langs me heen. Er resten nog enkele seconden.
‘De NAAM van de AFSLAG. NU!!!! Alsjeblieft…’ roep ik. Smeek ik. De virtuele terroristen bewegen nu hun duim tot vlak boven de detonatie knop. Ik houd mijn adem in. Seconden tikken weg. Ik ben in blinde paniek alvast rechts voorgesorteerd. Het punt van geen terugkeer is nog maar een fractie van een moment van ons verwijderd.
‘Dortmund,’ zegt ze tenslotte. Ik geef richting aan en stuur nog net, via de vluchtstrook, de goede baan op. Voor mijn geestesoog juichen de kinderen, wiens explosieven nu onklaar lijken te zijn gemaakt. Maar dan begint het zwijgen.
‘Wat is er,’ vraag ik poeslief, als ik het niet meer uit kan houden.
‘Je hoeft toch niet zo raar te doen?’ zegt ze bokkig.
Ik probeer mijn vriendin uit te leggen hoe kritiek de situatie was. Hoe dicht we bij de afslag waren. Hoe weinig het gescheeld had of we hadden tientallen kilometers om gereden.
‘Nou, dat wist ik ook niet,’ zegt ze. Ze lijkt nog niet overtuigd van mijn gelijk. Ondertussen zie ik weer verkeersborden.
‘Welke afslag moeten we nu hebben?’ vraag ik zo vriendelijk mogelijk.
‘Hier staat,’ zegt ze met een diepe zucht, ‘na twee kilometer…’
‘Schat, alleen de naam van de afslag…’
‘Begin je nou weer?’ zegt ze. De schoolklas in mijn fantasie begint massaal te huilen. De terroristen zijn terug. Met bommen. En één routebeschrijving.

Reageren is niet mogelijk.