Beperking

Beperking

Ik moet naar een dagbestedingcentrum voor ‘mensen met een beperking’ voor een foto opdracht. De een of andere liefdadige instelling gaat een cheque uitreiken voor de aanschaf van materiaal. De uitreiking is om tien uur en het is vijf voor tien. Met ijzeren zelfbeheersing scheur ik met mijn Ford Escort door de straten van Kampen. Ik rijd twee keer verkeerd maar met een wonderbaarlijke sliding over een zanderig straatje weet ik op tijd de parkeerplaats van het opvangcentrum te bereiken. Ik stap uit en in lichte paniek zoek ik naar de ingang. Aan de andere kant van het gebouw, ver van waar ik nu ben, staat een groot naambord. Misschien dat ik daar naar binnen kan. Ik loop het paadje in en kom bij een hek dat haast niet open gaat. Ik moet tegelijk knijpen in de handgreep en draaien. Het is overduidelijk een kindersluiting. Het hek gaat open en ik loop verder. Weer een hekje. Weer een kindersluiting. Het is koud, dus het begint zeer te doen om de knijp-draai beweging te herhalen. En ik begin me te ergeren aan deze overdadige beveiliging. Weer een paar meter verder sta ik opnieuw voor een hekje, met opnieuw een kindersluiting. In mijn zenuwen (het is inmiddels tien uur geweest) lukt het me bijna niet meer om het kreng open te krijgen. Wie zet er [lelijk woord] nou zo veel van die obstakels in de weg naar de hoofdingang? Nog een paar meter. Nog een hekje, nog een knijp-draaisluiting. Dan nog een hek en daar sta ik dan, onder het grote naambord, voor de grote glazen schuifdeuren, waarachter een groepje mensen ‘die niet helemaal goed zijn’ een komisch grote cheque overhandigd krijgen. Ik klop op het glas. Twaalf gehandicapten en diverse begeleiders kijken me verbijsterd aan. Een verpleegster laat me binnen.
‘Wat doet u hier?’ vraagt ze.
‘Ik ben van de krant, ik kom een foto maken.’
‘Waarom komt u dan niet via de hoofdingang?’
‘Is dit niet de hoofdingang?’
‘Nee, er is nog nooit iemand via deze deur binnen gekomen. De hoofdingang is vlak naast de parkeerplaats.’
‘Die heb ik helemaal niet gezien,’ zeg ik met een kleur.
‘Maar wacht even, bent u langs al die hekken gekomen?’ zegt de verpleegkundige.
‘Ja, ik vond dat al zo lastig,’ zeg ik, terwijl de ‘mensen met een beperking’ me, soms kwijlend, geïntrigeerd gadeslaan. Een van hen zwaait enthousiast naar me.
De andere notabelen kijken me met grote ogen aan, zich afvragend of ik me niet bij ‘de rest’ moet voegen en een ander de foto moet laten maken. Zo snel ik kan schiet ik wat plaatjes en maak dat ik weg kom. De verpleegkundige helpt me naar de hoofdingang. Deze keer geen hekjes, en als ik buiten kom sta ik meteen naast mijn auto.
‘U moet nu rechtdoor,’ roept de verpleegkundige me nog na. Ik geef gas en vlucht weg.

Reageren is niet mogelijk.