Ligt aan dat ding
Ik ben in het zwembad met mijn neefje en twee nichtjes. In het bad ligt een grote opblaasbare stormbaan waar kinderen over kunnen klauteren en vanaf springen. De top ligt zo’n twee meter boven het wateroppervlak. Ik besluit dat ik de stormbaan vanuit het water wil beklimmen en vind een aantal handgrepen waaraan ik me op probeer te trekken. Een paar grepen lukt wel, maar al snel voel ik de kracht uit mijn armen wegvloeien en val ik.
Vlakbij watertrappelt een man van mijn leeftijd, in de veertig, en hij knikt me toe.
“Probeerde ik ook net. Lukt niet,” zegt hij.
Hij zwemt naar het toestel om het te laten zien. Net als ik grijpt hij de handgrepen en probeert zijn been zo hoog te krijgen dat hij ergens grip krijgt. Het ziet er weinig elegant uit voor ook hij met een klots weer terugvalt in het water. Maar ik snap wat hij bedoelt. Ik heb vroeger aan rotsklimmen gedaan. Dit moet ik dus kunnen. En ik grijp de handgrepen en probeer ook mijn been uit het water te tillen. Ik hoor gniffelen vanaf de kant. Ik zie hoe een groepje kinderen van tien, elf jaar oud ons geamuseerd gadeslaan.
Het lukt me bijna een been over de rand van het opblaas gevaarte te krijgen, maar ik glij zonder enige vorm van elegantie terug in het water.
De andere veertiger knikt. “Kan niet, hè?” zegt hij.
“Kan niet,” zeg ik.
“Ligt aan dat ding,” zegt hij.
“En aan het water,” zeg ik.
Mijn neefje en nichtje duiken vlak naast me op uit de diepte. Ze hebben het voorgaande niet meegekregen, ze waren te druk bezig met hun duikbril.
“Oh cool,” zegt mijn neefje als hij het grote opblaasding ziet. Hij pakt de handgrepen en is in een aantal seconden op de top.
“Kom je ook?” roept hij naar mijn nichtje van dertien. Ook zij staat voor ik weet boven.
Ik zwem weg. De andere veertiger zwemt naast me. We kijken elkaar aan met een blik van diep besef.
“Ligt aan dat ding,” zeg ik.
“Ja, ligt aan dat ding,” zegt de ander.
“En aan het water,” zeg ik.
“En aan het water,” zegt de ander.