Twiedel twiedel twiedel twiet
Op het moment dat ik er achter kwam dat ik mijn mobieltje in de auto had laten liggen sloeg de schrik om mijn hart. Niet omdat mijn auto op een achteraf plek stond, vlak bij een VMBO school waar ‘autokraak’ een hoofdvak was. Ook niet omdat ik heel belangrijke lucratieve telefoontjes mis zou lopen. Nee. Het probleem: ik kon niet Twitteren.
Hoewel ik mijn eerste Tweet al in mei 2007 verstuurde, kon Twitter me in eerste instantie niet zo boeien. Ik zag eigenlijk niet in wat de lol er van was om ieder moment van de dag te laten weten wat ik aan het doen was. Laat staat dat het me kon schelen wat anderen in maximaal 140 tekens de wereld in stuurden.
Vooral omdat wat ik aan het doen was op het moment dat ik toegang had tot Twitter, meestal was: ‘Ik zit achter de PC’. En hoewel ik in mijn geheimste dromen uiteraard hoop dat er mensen zijn die mijn artikelen en columns lezen, leek het met zelfs van die fictieve fans te veel gevraagd om zich daarin te interesseren.
Dit alles veranderde op het moment dat ik via mijn iPod Touch Twitterific ontdekte. Niet dat ik daardoor opeens dacht dat iedereen nu wel zou willen weten wanneer ik op de bank naar NCIS zat te kijken. Nee, maar via Twitterific bleek het ontzettend leuk om anderen te volgens. Opeens spoelden tientallen fragmenten dagelijks leven als kleine boodschappen in flessen aan, op het schermpje van mijn iPod.
Twitteraars bleken niet alleen hun dagelijkse beslommeringen door te seinen, maar in het bestek van 140 tekens vervolgverhalen op te bouwen, bestaande uit associaties, vreemde invallen, flauwe grapjes, in combinatie met wat ze net op dat moment zien of doen. Dat daar nog steeds regelmatig tweets tussen zaten met ‘Ik zit achter de PC’ nam ik maar op de koop toe.
Terwijl ik die eindeloze stroom ongerichte associaties aan me voorbij zag trekken kwam die drang. Ik wilde hier aan bijdragen.
Mijn iPod bleek niet toereikend. Het is nu eenmaal geen iPhone, dus buiten het bereik van WiFi points is het apparaat eigenlijk gecastreerd. Ik moest en moet nu mijn heil zoeken bij mijn Samsung mobieltje via GPRS.
Een mobieltje dat nog in mijn auto lag. (Zie je wel, er zit lijn in dit verhaal).
En terwijl ik bij de koffieautomaat van het kantoor stond te wachten tot de cafe creme klaar was, merkte ik dat ik onrustig was. Onrust die niet het gevolg was van het feit dat dit al de vierde cafe creme binnen een uur was. Ik voelde me haast blind. Afgesneden. Wat was er gaande in de wereld? Waar was iedereen? Wie kwamen ze tegen en welke links stuurden ze door? En bovendien: wat moest ik met al mijn eigen potentieel briljante associatieve invallen? In mijn ideeenboekje schrijven? Dat is zooo 2008.
Maar ook bekroop me de angst dat ik langzaam maar zeker verknoopt begin te raken met het Net. Alsof die Grote Samenzwering (die ook verantwoordelijk is voor de moord op Kenedy, het vervalsen van de maanlanding en het succes van Frans Bauer) mij en mijn mede-geeks langzaam maar zekere permanent wil aansluiten. Zodat wij, op het moment dat Google komt met de BrainPhone (rechstreeks aangesloten op de prefrontale cortex) met slaapzakken voor de deur van de implant-kliniek gaan liggen.
Nog angstaanjagender. Terwijl ik dit schrijf besef ik: ik wil een BrainPhone.
P.S.: Mijn Twitter feed is hier
3 gedachten over “Twiedel twiedel twiedel twiet”
Haha, heel herkenbaar. Maar een echte twitteraar vermeldt ook hoe je hem kunt volgen http://twitter.com/jolandapikkaart
🙂 heb je tip ter harte genomen.
Reageren is niet mogelijk.